De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart

Betje Wolff en Aagje Deken, 1782

Als Sara Burgerhart op haar zestiende wees wordt, komt ze in huis bij een tante. Deze tante is een bekrompen vrouw die zich heeft aangesloten bij de zogenaamde ‘fijnen’, een achttiende-eeuwse, streng protestantse stroming met een zware kijk op het leven. Dat past helemaal niet bij Sara, die jong en vrolijk is. Na een ruzie vlucht Sara het huis uit. Ze neemt haar intrek in een pension voor ‘welopgevoede dames’ en geniet vanaf dat moment volop van haar vrijheid. Zo leert ze de sympathieke, maar weinig spannende Hendrik Edeling kennen en de gevaarlijke rokkenjager R. Met hem maakt ze een paar afspraken.

Buitenhuis

In brief 139, een brief van Hendrik Edeling aan zijn broer Cornelis Edeling, is een brief van Sara aan haar vriendinnen ingesloten. Hierin schrijft ze hoe R. haar meeneemt de stad uit, naar een buitenhuis, en haar bijna verkracht:

Audio file
Fragment voorgelezen door Marieke van Delft en Reinder Storm

Hij. Wat, ga je nu opeens lastig doen? dan bedrieg je jezelf; want (en hij zwoer een dure eed,) het is mij ernst; ik bemin je: je zult de mijne zijn; hij kwam opnieuw op mij af)
Ik. Blijf rustig! U vergist zich, zie ik, in mij: als u van mij zou houden, zou u me niet zo kunnen vernederen: laat me gaan, ik wil hier niet langer blijven.
Hij. Laat me gaan; ik wil hier niet langer blijven! o, zo spreekt men niet tegen een man zoals ik en dat op zijn eigen buitenplaats. (Ik werd zo bleek als mijn linnen.) Luister eens meisje, al die grote gevoelens van mij moet je niet zo letterlijk nemen. Niettemin, je bent nu nog aantrekkelijker nu je zo'n fraai rolletje speelt. Kom mijn Saartje, laten we gelukkig zijn; de tijd is kostelijk als je tenminste dwaas genoeg bent om naar huis terug te willen gaan. Mijn koets staat in ieder geval al buiten, de paarden staan met de leidsels opgeknoopt op stal en binnen een paar uur zijn we ver van hier, want ik waag er mijn beste harddraver aan. (Hij wilde mij opnieuw kussen.)

Ik. Schelm! Deugniet! Judas!
Hij. Alles wat je maar wilt, mijn engeltje, als je me maar gelukkig maakt. (Hoe ik me voelde, kunt u enigszins begrijpen, maar ik hield mij groot.)
Ik. Ik ben, zie ik, in uw macht; maar voordat ik toegeef aan uw afschuwelijke bedoelingen, zal ik het uiterste wagen; ik zal lawaai maken als u de deur niet open doet.
Hij. Ik doe geen deur open en of je lawaai maakt of niet, het zal niet helpen; niemand hoort je. Kom, je hebt je genoeg verweerd. Zelden heb ik zo veel werk gehad aan mijn lieverdjes. Je hebt gestreden voor je hersenschim; die lof geef ik je; maar nu eis ik je overgave. (Ik werd woedend en stond door alle sterke emoties op het punt om flauw te vallen, maar de angst gaf me krachten. Ik wilde een raam openschuiven.)
Hij. Nee kindje, daar is aan gedacht; ik hou om de dood niet van burengerucht. (Hij werd, dacht ik, kwaadaardig vanwege de teleurstelling! o mijn vriendinnen, heb ik mezelf dan iets te verwijten, gaf ik aanleiding; niet toch, voor zover ik weet?)

Hij. Ziezo, het wordt mooi laat; nu, ik heb zeer goed onderdak voor je en ik hoop dat we de tijd aangenaam zullen verdrijven.
Ik. Laat me gaan. Het is nog niet te laat om in de stad te komen. (Hij lachte.)
Hij. Zie je me voor zo een verd.... gek aan, dat ik, als ik een prooi onder mijn bereik heb, die weg zal laten vliegen?

Verlichting

Sara gevangen. Dat is het laatste wat ze had verwacht. Heeft Sara zichzelf iets te verwijten? Heeft ze R. inderdaad de indruk gegeven dat ze beschikbaar was? Wolff en Deken suggereren van wel. Als Sara een beetje nagedacht had over deze afspraak, dan was ze niet laat in de middag de stad uitgereden. Dan had ze geweten dat ze niet meer op tijd terug zou zijn. De achttiende-eeuwse lezer moet onmiddellijk hebben begrepen dat Sara’s toestemming voor een rítje buiten de stad impliceerde, dat ze instemde met een náchtje buiten de stad, want de stadspoorten gingen in die tijd dicht bij zonsondergang.

Sara doorziet de situatie pas als het te laat is. Volgens Wolff (1738-1804) en Deken (1741-1804) komt dat omdat ze nog jong is; ze heeft goede opvoeders nodig om haar de weg te wijzen en waarschuwen. Sara Burgerhart en Cornelia Wildschut, de hoofdpersoon uit een andere briefroman van Wolff en Deken, krijgen zelfinzicht door schade en schande, doordat ze voortdurend in het diepe worden gegooid, een situatie die volgens de dames Wolff en Deken liever te vermijden is. Met Sara loopt het goed af, maar Cornelia wordt ontvoerd, verkracht en in de steek gelaten, waarna ze van verdriet sterft.

De roman illustreert op die manier een van de belangrijkste thema’s van de Verlichting: het belang van een goede opvoeding. Daarnaast zet de roman aan het denken over onderwerpen als goed en kwaad, de verhouding tussen mannen en vrouwen en, niet in de laatste plaats, de verhouding tussen individu en maatschappij. Want Sara Burgerhart is natuurlijk ook een verhaal waarin algemene ondeugden worden bekritiseerd: het wispelturige en behaagzieke gedrag van Sara, die alleen maar is geïnteresseerd in uitgaan en shoppen, het overdreven godsdienstige fanatisme van tante Hofland en het materialisme en atheïsme van iemand als de heer R., die er geen enkele moraal op nahoudt.