Gerrit Komrij

'Ik ben tot in mijn laatste vezel een estheet'
Winterswijk, 30 maart 1944 - Amsterdam, 5 juli 2012

Komrij was de eerste ‘Dichter des Vaderlands’; hij schreef sonnetten op de voorpagina van NRC Handelsblad over uiteenlopende gebeurtenissen uit de actualiteit, zoals het twintigjarig jubileum van Koningin Beatrix. Het is de vraag hoe serieus Komrij die rol nam. Beschouwde hij het niet als één grote grap? Hij is namelijk in veel van zijn gedichten nogal ironisch over het dichterschap. Vooral in ‘De dichter’, dat als volgt eindigt: ‘Hij zei stad wanneer jij blad zei / Hij zei held wanneer jij speld zei / Hij zei ach wanneer jij dag zei / en daarvan wilde hij leven!

Dichter en poëzie-beschouwer

Het is veelzeggend dat dit het enige gedicht is dat Komrij van zichzelf opnam in zijn beroemde serie bloemlezingen: De Nederlandse poëzie in 1000 en enige gedichten, waarvan hij drie delen maakte voor drie periodes. Bijzonder daaraan is dat hij niet de geijkte poëzie uit de canon selecteerde, maar een persoonlijke keuze maakte uit acht eeuwen poezie, onder het motto ‘in het huis van dit boek zijn vele kamers’.

Behalve met bloemlezingen weet Komrij ook met essays en columns de Nederlandse poëzie te introduceren, bespreken en beschrijven - zij het soms op ironische of sarcastische toon. Daarachter gaat echter een gedreven poezie-beschouwer schuil, die ook via zijn ‘Poezieclub’ een groot publiek weet te bereiken.

Controversieel

Komrij woont al jarenlang in Portugal, en verklaarde ooit in een interview een 'kwaadaardige afkeer van Nederlanders' te hebben. Dit soort uitspraken, zijn vlijmende kritieken en zijn reactionaire politieke houding hebben hem tot een controversiële figuur gemaakt.

Een maskerade, zo kan zijn eigen poëzie nog het beste omschreven worden. Een doorlopend, bloedserieus spel waarin niets is wat het lijkt. De tragedies van het leven verschuilen zich achter satire, en achter schijnbare drama's blijkt alleen de grijns van de nar schuil te gaan. Op het moment dat de lezer het gedicht serieus gaat nemen, volgt onherroepelijk meteen de onttovering.

Komriaanse paradox

Komrij speelt voortdurend twee werelden tegen elkaar uit: een alledaagse banale werkelijkheid met de daarbij behorende taal wordt afgezet tegen een absurde en onwerkelijke wereld. Dat geeft een surrealistisch en fantastisch effect. Vanuit het begrijpelijke en herkenbare worden we naar het onbekende geleid, waar het Komrij blijkens de volgende regels (uit Gesloten circuit, 1982) om gaat:

Er is geen vrijheid in de zandwoestijn,
Al staan er nergens hekken, nergens palen.
Het is maar beter - als je vrij wilt zijn -
Om sierlijk door een labyrint te dwalen.

Het vers bevat een typische Komriaanse paradox: de vrijheid bestaat alleen in de onvrijheid. Daarmee heeft de dichter het wellicht ook over zijn eigen gedicht, dat heel ‘onvrij’ is want onderworpen aan strenge eisen op het gebied van rijm en ritme. Dat was al ongebruikelijk in 1968, toen zijn poëziedebuut Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten verscheen.

Schoonheid op de eerste plaats

Zijn taalgebruik is ongeëvenaard, en hij legt zelf ook altijd de nadruk op vakmanschap. Het gaat niet om inspiratie, maar om vaardigheid. Men heeft hem (tot zijn eigen ongenoegen) om die reden wel een negentiende-eeuwse dichter genoemd. Dat heeft deels te maken met de vaste, klassieke vorm van zijn gedichten, maar ook met zijn romantiek. Zo vergelijkt men hem met Oscar Wilde. Niet alleen om de homo-erotische teneur van zijn vroege gedichten , maar ook om dit romantisch en decadent elan: 'Ik ben tot in mijn laatste vezel een estheet', zo verklaarde de dichter in een interview. Daarmee wil hij zeggen dat het in kunst en poëzie voor hem in de eerste plaats om de schoonheid van het werk zelf gaat en niet om persoonlijke gevoelens of om politieke of maatschappelijke zaken. Die (negentiende-eeuwse) houding noemt men l'art pour l'art: kunst om de kunst. Tegelijk klinkt dat alweer serieuzer dan Komrij het zelf ooit zou verwoorden. Zijn afkeer van privé-emoties in de poëzie beleed hij bijvoorbeeld in de volgende regels: ‘Eer zal ik kakken in mijn hoed / dan dat ik u mijn ziel blootleg.’