Jacob van Lennep

Drukbezette schrijver-politicus
Amsterdam, 24 maart 1802 - Oosterbeek, 25 augustus 1868

Jacob van Lennep werd geboren in 1802 te Amsterdam, als zoon van een hoogleraar in de klassieke talen. Hij groeide op in een tijd dat veel mensen een enorme belangstelling hadden voor het nationale verleden. In archieven, ruïnes en oude volksliedjes zochten ze naar de wortels van hun cultuur. Aan die speurtocht probeerde Van Lennep, als romanschrijver, mee te helpen. Hij bracht zijn tijdgenoten op een heel directe manier met hun voorouders in contact. Anders dan saaie schoolboekjes wekten zijn romans het verleden echt tot leven. In zijn boeken kon je middeleeuwse ridders horen praten alsof ze gewoon naast je stonden.

Historische romans

Van Lenneps belangrijkste inspiratiebron was het werk van Walter Scott, de Schotse schrijver die waarschijnlijk het meest bekend is van de ridderroman Ivanhoe (1819). Net als Scott begon hij met verhalende gedichten, om later over te stappen op romans. In het vroege gedicht ‘Huis ter Leede’ (1828) probeerde Van Lennep zijn lezers te laten griezelen: hij beschreef in geuren en kleuren een verdoemd kasteel met een grijnzende duivel in de slotzaal. Later werd zijn werk nuchterder en humoristischer van toon. Zelf zag hij dat als een afscheid van de romantiek van zijn jeugd. Een andere ontwikkeling is, dat Van Lennep steeds verder opschoof naar zijn eigen tijd. Eerst schreef hij over de middeleeuwen en de zeventiende eeuw. Maar de roman Ferdinand Huyck (1840) speelt in de achttiende eeuw, een periode die hij goed kende uit de verhalen van zijn grootouders. En Klaasje Zevenster (1865-1866) speelt zelfs aan het begin van de negentiende eeuw, een tijd dus die hij zelf had meegemaakt.

Verzonnen helden, echte geschiedenis

De meeste hoofdpersonages in Van Lenneps romans zijn door hemzelf verzonnen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de zeventiende-eeuwse Joan die in De pleegzoon (1833) naar zijn echte afkomst zoekt. En het geldt ook voor de veertiende-eeuwse Reinout en Deodaat, die in De roos van Dekama (1836) elkaars concurrenten in de liefde zijn. Van Lennep deed dat, omdat het hem meer vrijheid gaf: hij kon dan de karakters en belevenissen helemaal zelf invullen. Maar van de andere kant doen zijn verzonnen helden wel mee aan de echte geschiedenis. Zo raakt Joan uit De pleegzoon verwikkeld in de (bijna) burgeroorlog die in de jaren 1610 werd uitgevochten tussen prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt. En in De roos van Dekama doen Reinout en Deodaat mee aan een waargebeurde veldslag tussen de Hollanders en de Friezen. Soms koos Van Lennep ook voor een heel verhaal rond een ‘echt’ historisch personage. Hij schreef bijvoorbeeld toneelstukken over Vondel en Rembrandt, kunstenaars die in de negentiende eeuw als nationale helden werden beschouwd.

Harde werker met humor

Van Lennep was zijn leven lang een drukbezet man, die zijn literaire werk combineerde met een baan als rijksadvocaat. Hij schreef allerlei taalkundige en historische studies, bezorgde een Vondel-editie, werkte mee aan vele genootschappen en realiseerde de aanleg van de Amsterdamse duinwaterleiding. Zijn reputatie onder tijdgenoten was over het algemeen goed, al kwam er in de loop van zijn carrière kritiek op zijn buitenechtelijke affaires. Ook in zijn romans vonden sommigen hem niet netjes genoeg: dat hij zijn heldin Klaasje uit Klaasje Zevenster in een bordeel liet verzeilen, leidde zelfs tot een rel in de media. Bovendien vonden sommige critici dat hij het leven en de literatuur te veel als een oppervlakkige grap benaderde. Dat Van Lennep humor belangrijk vond, is zeker waar. Zijn verhalen bevatten allerlei grappige wendingen, zijn politieke toespraken zaten vol met woordgrapjes en hij noemde zijn taalkundige werk met recht een ‘Vermakelijke spraakkunst’. Maar of hem dat ook oppervlakkig maakte? Seriousness is for the shallow, zou je – vrij naar Oscar Wilde – kunnen antwoorden.

Vlogboek: Zwarte Romantiek. Griezelverhalen uit de 19e eeuw 

In de eerste helft van de 19e eeuw schrijven sommige romantische auteurs onheilspellende verhalen met een opvallende fascinatie voor het duistere en het onverklaarbare. Deze periode wordt in Nederlandse literatuurgeschiedenissen vaak geduid als de zwarte romantiek. Met o.a. Jacob van Lennep, A.C.W. Staring en Nicolaas Beets.