Cees Nooteboom

Romanschrijver, dichter en journalist
Den Haag, 31 juli 1933

Nooteboom werd tot vier keer toe weggestuurd van de franciscaner en augustijner kloosterscholen die hij bezocht in Brabant en Limburg. Zijn middelbare school heeft hij dan ook nooit afgemaakt. Nadat hij voor militaire dienst was afgekeurd, begon hij door Europa te reizen. Over die zwerftochten schreef hij zijn eerste roman toen hij 22 was: Philip en de anderen. Niet veel later debuteerde hij ook als dichter en als journalist - veel van zijn reisverslagen verschenen in het glossytijdschrift Avenue, waarvoor hij ook de poëzierubriek verzorgde (met veel buitenlandse, door hem vertaalde poëzie).

Met het verschijnen van de roman Rituelen in 1980 werd Nootebooms literaire roem definitief, omdat het boek niet alleen in Nederland prijzen in de wacht sleepte, maar ook in het buitenland. Vanaf dat moment groeit Nooteboom uit - mede ook door het latere succes met vertalingen van Het volgende verhaal en In de bergen van Nederland – tot de bekendste Nederlandse auteur in het buitenland.

Oeuvre als eenheid

Het oeuvre van Cees Nooteboom vormt een eenheid, elk werk roept ander werk van hem op. Zijn oeuvre is, om met zijn vriend én rivaal Harry Mulisch te spreken, ‘een groot organisme, waarin elk onderdeel met alle andere verbonden is door ontelbare draden, zenuwen, spieren, strengen en kanalen, waardoor onderling voeling wordt gehouden en geheimzinnige berichten heen en weer worden gezonden.’

Steeds gaat het om dezelfde thema’s: de spanning tussen bestaan, zien, herinneren en projecteren, de tweestrijd ook tussen stilstand en beweging, de worsteling met de tijd. Neem bijvoorbeeld Nootebooms bekendste roman, Rituelen, waarin het onder andere gaat om hoe we ordening kunnen aanbrengen in het verleden. De hoofdpersoon, Inni Wintrop, stelt dat hij, dat wij allemaal, de warrige massa van het verleden structuur en betekenis geven op een zeer individuele en vooral willekeurige manier. Stukjes uit een voorbije tijd worden losgepeuterd en in een persoonlijke orde geplaatst. Vergelijk het bijna tot aforisme geworden zinnetje op de eerste bladzijde van deze roman: ’Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil.’

Flarden van bepaalde gedichten vallen hiermee weer te verbinden:

mijn herinnering verdwijnt met de sneeuw
en met de herinnering aan sneeuw
zoals de middag in zwaluwen verandert
en de zwaluw in avond
en de avond in de dood

of

Zelfs jong zijn ze al oud
van herinnerde tijden.
Hun lente is een winter
vol herhaalde verhalen,
hun ochtend een avond.
Wat ze zeggen een spreekwoord,
wat ze denken geschiedenis (...)

Intertekstualiteit

Deze gedichten zenden op hun beurt weer stralen uit naar Nootebooms debuut, Philip en de anderen, dat voor veel lezers een bijna romantische herinnering vertegenwoordigt, een ‘popsong in prose’, en daardoor ook een tot een soort cultboek geworden is, waarin te lezen staat: ‘Je bent geboren als een oud kind (...), je zult niets meemaken, alleen maar herinneren, je zult niemand ontmoeten, tenzij om afscheid te nemen, en je zult geen dag leven, zonder op de avond te rekenen, of op de nacht.’

Maar deze werken van Nooteboom zijn niet alleen sterk met elkaar verbonden, ze knopen ook aan bij andere, oudere literatuur. Vooral Rituelen heeft deze ‘intertekstualiteit’: er wordt bijvoorbeeld in verwezen naar de bijbel, naar antieke verhalen zoals de Aeneas, maar ook naar een boek over de Japanse theeceremonie - een amalgaam van heidense en christelijke bestanddelen, die vaak niet direct of slechts met enige moeite als zodanig herkenbaar zijn.

Schrijven wordt zo zichtbaar als een proces van selectie, combinatie en transformatie van voorafgaande teksten.

Sceptisch-melancholisch wereldbeeld

Maar Rituelen is een ook een tijdsbeeld van de generatie waartoe Nooteboom behoort. Er wordt een vaak ontroerend, sceptisch-melancholisch beeld geschetst van een kwart eeuw. Die strekt zich uit van 1953 tot eind jaren zeventig, van Sartre tot Baghwan om zo te zeggen. En juist op dit punt verschillen zijn literaire reisverhalen en romans niet wezenlijk van elkaar. Ook in die reportages gaat het om een tijdsbeeld. Hij staat daarin met zijn neus, of beter met zijn pen als een bezielde camera bovenop historisch belangrijke gebeurtenissen. In Berlijn bijvoorbeeld (Berlijnse notities, 1990), de ‘Europese wachtkamer’, de stad waar het verleden zich zo thuis voelt, kan de vaak zo ongenaakbare reiziger Nooteboom zich niet langer verschuilen achter zijn veilige, reflecterende distantie, maar is hij direct ooggetuige: ‘Zichtbare geschiedenis heeft altijd iets extatisch, iets ontroerends, beangstigends. Niemand ontsnapt eraan. En niemand weet wat er gaat gebeuren, dit is een stad die veel heeft meegemaakt.’