Bidloo en Bidloo

Een opmerkelijk duo
Amsterdam 30 augustus 1638 - Amsterdam 11 juni 1724; Amsterdam 12 maart 1649 - Leiden 30 maart 1713

De broers Lambert en Govert Bidloo spelen een kleine, maar opmerkelijke rol in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Ze hadden een hekel aan de Franse dominantie in de kunst van hun tijd en aarzelden niet om hun ideeën door te zetten. Zo zorgden ze voor vernieuwing in de literaire wereld, de jongste op de meest spectaculaire wijze. Maar het was de oudste die het langst herinnerd werd.

De anatoom en chirurg Govert Bidloo was de jongste van de twee. Hij was hoogleraar in Leiden en werd in 1694 lijfarts van Willem III, de stadhouder van de Nederlandse Republiek en koning van Engeland. Nadat zijn broodheer in1702 in zijn armen gestorven was, keerde Bidloo terug naar Leiden. Zijn activiteiten op literair terrein lagen toen eigenlijk al achter hem. Over de dood van de koning publiceerde hij Verhaal der laatste ziekte en overlijden van Willem III, maar daar zou hij geen nieuwe roem mee oogsten.

Spektakeltoneel tegen de regels in

Lof had hij al eerder binnengehaald nadat hij in 1681 een plaats bemachtigd had in de directie van de Amsterdamse Schouwburg. Op die positie kon hij het dominante Frans-classicisme, dat de boventoon voerde in veel toneelstukken, doorbreken. Het Frans-classicisme kenmerkte zich door strakke regels voor plot, enscenering en lering. Alles wat op het toneel kwam zou ook in de werkelijkheid moeten kunnen gebeuren, dat was de belangrijkste eis. De uitvoering van de regels werd haast letterlijk bewaakt door het genootschap Nil Volentibus Arduum (Voor hen die willen is niets moeilijk), dat veel invloed had in de Schouwburg.

Nil was fel tegen alles wat maar naar losheid rook, inclusief muziek. Dat er in het verleden al volop muziek geklonken had bij toneelstukken, maakte niets uit. Maar dat de buitenlandse opera zich inmiddels opdrong, was lastiger. Dat werd opgelost door het aantal opera’s in de Schouwburg beperkt te houden. In 1677 werd voor het eerst een opera in Amsterdam opgevoerd – Luly’s Isis – maar de Schouwburgdirectie hield de opvoering van de eerste opera in het Nederlands, De triomfeerende min uit 1678, tegen. Dirk Buysero had er het libretto voor geschreven.

Govert Bidloo zorgde dus voor de doorbraak. Hij wilde spektakeltoneel maken, net als een vroegere bekende auteur en directeur, Jan Vos. Bidloo had succes met het kunst- en vliegwerk dat hij in 1685 voor de opvoeringen van Vondels Faëton en Salmoneus ontwierp.

Bacchus, Ceres en Venus

Muziek, ballet en wagens die door de lucht vlogen (met behulp van een lift): het publiek vond het prachtig, de aanhangers van Nil waren woedend. Bidloo trok zich er niets van aan en kreeg in 1686 voor het eerst een Nederlandse opera op de planken: Bacchus, Ceres en Venus. Hij had het libretto zelf geschreven, de briljante muziek was van een jong Amsterdams talent: Johan Schenck. Het stuk werd samengevat in de leus ‘zonder spijs en wijn kan geen liefde zijn’. De hoofdpersonen zijn Bacchus (de wijngod), Ceres (de graan- en vruchtbaarheidsgodin) en Venus (de liefdesgodin).

Ooit had de klassieke Romeinse blijspeldichter Terentius gezegd dat Venus zou bevriezen zonder gezelschap van Bacchus en Ceres. Dat thema werd in de renaissance vaak uitgebeeld, vooral als naaktscène. In Bidloos verhaal laten Bacchus en Ceres Venus in de steek en zetten zij hun volgelingen tegen haar op. Jupiter stuurt dan zijn bode Mercurius naar de aarde om een oplossing te vinden en na veel moeite wordt uiteindelijk de vrede weer gesloten. Een volgeling van Ceres zingt opgelucht:

Laat de liefde [=Venus] weder bloeien,
laat ze groeien,
ons verkwikken, als men laat
en vermoeid van ’t bouwland gaat
en bij hekken, heggen, stallen,
graag blijft praten, kussen, mallen,
en elk graag zijn liefje meldt,
hoe zijn hartje al is gesteld.

Een drinkkameraad van Bacchus, de bosgod Sylenus, voegt toe:

Al ’t krakelen, moet vervelen,
o, dit is maar tijdverzuim!
’k Had wel ruim
drie paar stoopjes kunnen likken.
O, men zou van dorst hier stikken!
Maak je reê,
tot den vreê.
Al ’t krakelen, moet vervelen.

De opera was een groot succes, onder andere vanwege de zeer schaars geklede actrice die Venus speelde en de spectaculaire scènes met de lift: Mercurius daalde uit de hemel neer. Het stuk werd in een half jaar minstens tien keer opgevoerd. Ook de muziek viel bijzonder goed.

Panpoëticon Batavum: een 'kleine heelal' van Nederlandse schrijvers

De oudere broer van Govert, apotheker Lambert Bidloo, was onder andere een kenner van de Nederlandse literatuur. Hij schreef naast een reeks theologische en geschiedkundige verhandelingen vertalingen van buitenlandse literaire werken en hij maakte poëzie. Hoewel zijn dichterlijk talent niet groot was, bleef hij met één werk bekend: Panpoëticon Batavum (Alle Nederlandse dichters, 1720). Het gaf in 300 pagina’s een overzicht op rijm van de Nederlandse schrijvers van de laatste 150 jaar.

De titel was verzonnen door een vriend, de graveur, dichter, beeldsnijder en schilder Arnoud van Halen. Die had een omvangrijke verzameling van portretjes van Nederlandse schrijvers aangelegd, allemaal geschilderd op tin of koper in ovale vorm en ongeveer 11 bij 9 cm groot. Ze waren opgeborgen in een kast van walnote hout die de naam Panpoëticon Batavum kreeg. De kast ging verloren bij de beruchte ontploffing van het kruitschip in Leiden in 1807, maar de tinnen en koperen ondergrond redde de 350 schilderijtjes. De verzameling raakte verspreid; het Rijksmuseum in Amsterdam bezit er nog ongeveer 80 portretten van.

Wat schreef Bidloo er in 1720 over? Vanuit het oogpunt van de literatuurgeschiedenis niet zoveel; zijn aandacht ging uit naar de biografie van de schrijvers. Hij wilde ook geen klassement van de schrijvers opstellen, het was een willekeurige reeks, een echte ‘verzameling’. Daarin waren zowel de schrijvers die toen al als de belangrijkste golden opgenomen (Hooft, Vondel, Huygens en Bredero) als vele andere. Bidloo geeft ook hier en daar een waardeoordeel, hij heeft bijvoorbeeld kritiek op het werk van Cats en ook op de Franse dominantie in de Nederlandse literatuur. Verder heeft hij aandacht voor de auteurs uit de Zuidelijke Nederlanden en voor vrouwen, al moeten de schrijfsters het nog enkel met een opsomming in een uitgebreide voetnoot stellen. Zelf kenschetste hij zijn overzicht als ‘een klein heelal’.