Dirk Rafaëlszoon Camphuysen

Vrome dissident
Gorinchem 4 mei (?) 1586 - Dokkum 19 juli 1627

Twaalf ambachten, dertien ongelukken – zo ziet de carrière van Dirk Rafaëlszoon Camphuysen er op het eerste gezicht uit. Hij was kunstschilder, theologiestudent, privéleraar, dominee, boekdrukker, uitgever, en vlashandelaar, maar vooral zijn  populaire gedichten laten goed zien wat de mensen in die tijd écht bezighield.

Camphuysen studeerde theologie maar knapte af op het grote godsdienstige debat van die tijd. Na een aantal jaren als privéleraar op het slot Loevestein werd hij toch predikant, in Vleuten. Als je een mening hebt, kun je immers niet aan de zijlijn blijven roepen. Zijn schoonmoeder vond die koppige opstandigheid trouwens maar niets en vond het vervelend dat haar dochter trouwde met zo iemand. Wat was er aan de hand?

Camphuysens mening had alles te maken met een tweedeling in de Nederlandse Republiek die misschien nogal abstract lijkt, maar voor de mensen van toen van levensbelang was. Twee hoogleraren aan de Leidse universiteit konden het er niet over eens worden of de mens, als die in de hemel kwam, dat te danken had aan zijn eigen goede daden of dat het puur kwam door de genade van God. Professor Arminius meende dat God zijn genade aan iedereen aanbiedt, maar dat sommigen die (blijkbaar) weigeren. Als de mens níet zelf kan kiezen, al is het maar een beetje, zou God immers de schuld zijn van het kwaad – en dat kan toch niet? Professor Gomarus stelde echter dat God almachtig is, en zelf de uitverkorenen kiest. Dat wij niet kunnen begrijpen wie uitverkoren is, wil niet zeggen dat het niet zo is. De mens is ‘gepredestineerd’ voor het heil of voor de verdoemenis. Waar stond Camphuysen in dit debat?

Vroomheid in eenvoud

Een kort fragment uit Camphuysens dichtbundel Stichtelycke rymen om te lezen of te singen (1624) geeft al duidelijkheid:

Daar moet veel strijds gestreden zijn,
veel kruis en leeds geleden zijn,
daar moeten heil’ge zeden zijn,
een nauwen weg betreden zijn,
en veel gebeds gebeden zijn,
zolang wij hier beneden zijn,
zo zal ’t hierna in vreden zijn.

Het leven is een tranendal, maar straks – na de dood – komt alles goed. Wie op God vertrouwt en een vroom leven leidt, zal in de hemel alle verdriet vergeten. Het is veelzeggend dat Camphuysen hier het accent legt op dingen die mensen zelf moeten doen: strijd voeren, de christelijke zeden betrachten, een nauwgezet leven leiden, bidden. De mensen moeten dus zelf hun verantwoordelijkheid nemen – natuurlijk wel met hulp van Gods genade. Een duidelijk Arminiaanse gedachte dus.
 

Ondergedoken

Camphuysens Stichtelycke rymen verscheen in 1624 zonder auteursnaam. Daar was een goede reden voor: de synode van Dordrecht, die in 1619 na de moord op Johan van Oldenbarnevelt de opvattingen volgens Gomarus als officiële leer in de Republiek bestendigde, betekende dat Camphuysen zijn ambt moest neerleggen. Hij weigerde ook maar een beetje afstand te doen van zijn Arminiaanse sympathieën. Maar omdat hij ook wilde blijven preken, dook hij onder. Ook bleef hij gedichten en liederen schrijven, die hij veiligheidshalve anoniem publiceerde.

Andere gedichten uit de Stichtelijke rymen maken Camphuysens theologische inzichten nog wat duidelijker. Bijvoorbeeld in Middelen tot heyl en deuchde, waarin zichtbaar wordt dat alle verbetering een kwestie is van willen. Heb je verdriet of pijn, ga ermee tot God. Denk je dat je zonde je daarbij in de weg staat, neem dan afscheid van de zonde. Zijn de slechte gewoonten je te sterk, ga ze te lijf met wijsheid en deugd. Ben je te dom om wijs te zijn, probeer te bidden. Kun je je zelfs niet concentreren op het gebed, overdenk dan maar hoe groot je nood is – dan wil je wel. En als je maar wilt, dan zul je uiteindelijk gezegend worden. Stap voor stap leidt Camphuysen zijn lezers door het proces van inkeer.

Middelen tot heyl en deuchde. Tweespraak 
Zang: ‘Schoon Amarillis, zegt wat u wil is’

Klager: Ay my! wat plagen!
Trooster: Wie hoor ik klagen?
K: Een mens, gedrukt door veel ellenden.
T: Daar is geen kwaad zo groot of God kan ’t wenden.
K: God wendt geen zondaars kwaad.
T: Ja, als hij zonde laat.
K: Maar die niet kan, wat raad?
T: God kan raad zenden.

K: ’k Wil, maar mis krachten.
T: Kracht wast door trachten.
K: Kwâ wenst maakt trachten onvermogen.
T: Kwâ wenst wijkt door omzichtig tegenpogen.
K: Naar wenst te doen, is zoet.
T: Naar raad te doen, is goed.
K: Wenst wordt te sterk gevoed.
T: Maar ’t is door logen.

K: Wat voedt kwâ wennis?
T: Gebrek van kennis.
K: Hoe kan de kennis deugde werken?
T: De kennis doet elks dings waardije merken.
K: Wat brengt dat merken in?
T: Of groot’ of kleine minn’.
K: Helaas, domheid van zin…
T: kan ondeugd sterken!

K: Wat raadt tot domheid?
T: Merkt waar ’t pad krom leidt.
K: Wat vordert om daar toe te raken?
T: Met hert en ziel geheel tot Godt te naken.
K: Hoe naakt men God?
T: Te met.
K: Hoe eerst?
T: Door rein gebed.
K: ’t Hert is te zeer bezet met aardse zaken.

T: Maak ruimt’ van binnen.
K: Hoe zal ’k beginnen?
T: Hoe groot uw nood is, overwegen.
K: Wat nutheid is daarin voor mij gelegen?
T: Noods kennis die port aan.
K: Waartoe?
T: Tot God te gaan.
K: ’k Wil, naar uw raad, bestaan.
T: Goê wil krijgt zegen.       

Breed gekend

Zijn leven lang bleef Camphuysen overhoop liggen met de theologische scherpslijpers van zijn tijd. Hij pleitte voor een vroomheid vanuit het hart, niet gehinderd door theoretische leerstukken. Geen dorre kennis uit boeken, maar werkelijke levenservaring en een oprechte geest. Om de boodschap duidelijk te vertellen gebruikte hij voor zijn preken, gedichten en liederen een eenvoudige stijl. Dat maakte dat zijn werk een heel breed publiek aansprak. Remonstranten, katholieken en doopsgezinden wisten zich gesticht door het gevleugelde, eerste, fragment hierboven. Middelen tot heyl en deuchde ging bovendien op de melodie van een populair wereldlijk wijsje dat zo bekend was dat iedereen eenvoudig Camphuysens lied kon meezingen: ‘Vant boerinneken dat water haalt’. P.C. Hooft had deze melodie ook gebruikt voor zijn lied 'Ach Amarillis'.

Camphuysen was nog geen 40 toen hij overleed, ruim vóór de verschijning van de Statenvertaling in 1637 die de kerken weer zou moeten verenigen. Camphuysens werk laat goed zien dat de theologische twisten uit de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog en van het Twaalfjarig Bestand op individueel, persoonlijk niveau hun sporen nalieten. En ze bewijzen dat liederen en gedichten ons een hart onder de riem kunnen steken.