Hugo de Groot

Pleidooi voor vrede
Delft 10 april 1583 - Rostock 28 augustus 1645
Herzien door Tycho Maas

Een boekenkist zorgde voor zijn roem: de jurist Hugo de Groot is vooral bekend om zijn spectaculaire ontsnapping uit slot Loevestein in 1621. Hij zat daar gevangen als handlanger van de vermoorde raadpensionaris Oldenbarnevelt en was onterecht beschuldigd van landverraad. In zijn geschiedkundige, juridische, theologische en literaire werk pleitte hij juist voor vrede, vrijheid en verdraagzaamheid.

Hugo de Groot publiceerde meestal in het Latijn en was onder zijn verlatijnste naam Grotius in heel intellectueel Europa bekend. Hij was niet zo zeer een vernieuwer, als wel iemand die met enorme belezenheid, onvoorstelbare werkkracht en hoge intelligentie verschillende inzichten bij elkaar bracht. Een rode draad door zijn geschiedkundige, juridische, theologische, en literaire werk is zijn streven naar vrede op christelijke basis.

Geschiedenis en rechten

De Groot leefde ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog. Zijn hoofdwerk is de beschrijving van de Nederlandse Opstand tot 1609, de Annales et historiae (Jaarboeken en geschiedenissen, 1657). Maar hij schreef ook een aantal werken die het bestaan van de jonge Nederlandse Republiek moesten rechtvaardigen. Parallelon Rempublicarum (1604) is een vergelijking van drie republieken: de Griekse, de Romeinse en de Hollandse. De klassieke beschavingen waren de grootste en meest ontwikkelde die Europa had gekend, en het jonge Holland nam daar graag een voorbeeld aan. Mede daarom schreef De Groot veel in het Latijn.

De Groot leefde ook in de tijd dat de VOC en de WIC werden opgericht en hun handelsnetwerken overzee ontwikkelden. Daarbij raakte de Republiek geregeld in conflict met gevestigde koloniale grootmachten, zoals Portugal en Spanje. De Groot werd gevraagd om de koloniale activiteiten van de Republiek juridisch te verantwoorden. Dit deed hij in Mare liberum (De vrije zee, 1609). Hij zei: de zee is van iedereen om te reizen en om handel te voeren, dus ook voor de Nederlanders. Onvermeld bleef echter dat die handel vaak gepaard ging met geweld en dat Nederlanders hun invloed tot diep landinwaarts lieten gelden. Mare liberum is nog steeds van belang voor het internationale zeerecht.

Theologische twisten

In De Groots tijd werd Europa verscheurd door godsdiensttwisten. Sinds de Reformatie hadden grote groepen christenen zich afgesplitst van de Katholieke Kerk en waren nieuwe christelijke kerken begonnen. Binnen de Republiek was het calvinisme de belangrijkste godsdienst, maar er was wrijving ontstaan tussen twee richtingen: remonstranten en contraremonstranten. De gewelddadigheden gingen De Groot verschrikkelijk aan het hart. Als theoloog pleitte hij voor de hereniging van de christelijke kerken in zijn De veritate religionis christianae (1627), dat een Latijnse prozabewerking was van zijn Nederlandse gedicht Bewys van den waren godsdienst (1621).

In de richtingenstrijd tussen remonstranten en contraremonstranten hoorde De Groot tot het meer vrijzinnige kamp van de remonstranten. Toen prins Maurits, die de contraremonstranten steunde, zijn remonstrantse raadpensionaris (een soort minister-president) Johan van Oldenbarnevelt in 1619 liet ombrengen wegens landverraad, leidde dat tot een grote crisis in de Republiek. De Groot werd als aanhanger van Oldenbarnevelt veroordeeld tot levenslang en werd met zijn gezin opgesloten op slot Loevestein. Hij kon daar dankzij de regelmatige aanlevering van boeken weliswaar doorwerken aan zijn publicaties, maar hij was er doodongelukkig. Zijn vrouw Maria van Reigersberch bedacht de beroemde list met de boekenkist: De Groot verborg zich in de kist, en ontkwam. Het nieuws van zijn ontsnapping gonsde door de Republiek. Onder anderen Vondel schreef er een gedicht over, waarin hij De Groots echtgenote prees:

Een vrouw is duizend mannen t’ erg.
O eeuwige eer van Reigersbergh,
de volgende eeuwen zullen spreken,
hoe gij den haat hebt uitgestreken,
nadat ge op het droef gevangenhuis
gelijk Marye neffens het kruis,
uw bruigom, onder moordenaren
gerekend, troostte hele jaren.

Vandaag de dag zijn er maar liefst drie musea die claimen de enige echte boekenkist in huis te hebben: het Rijksmuseum in Amsterdam, het Prinsenhof in Delft en Slot Loevestein in Poederoijen. De Groot had de kist niet meer nodig. Hij vluchtte naar het buitenland en leefde de rest van zijn leven in ballingschap. Hij was onder andere ambassadeur voor de Zweedse kroon in Parijs. Ook in die functie ijverde hij voor vrede in Europa.

Literair werk

Hugo de Groot schreef ook zijn literaire werk ook grotendeels in het Latijn. In zijn toneelstukken klinkt het pleidooi voor de verdraagzaamheid tussen de christelijke kerken. Zo stelde hij over zijn tragedie  Christus patiens (De lijdende Christus, 1608) dat het onderwerp alle christenen zou kunnen aanspreken, van welke richting dan ook. Dat was echter een typisch vrijzinnige uitspraak; een contraremonstrant zou dat nooit zeggen. De Groots twee andere tragedies zijn later zelfs door de grote dichter Vondel bewerkt: Adamus exul (1601) werd Adam in ballingschap (1664), en Sophompaneas (1635) werd Josef of Sofompaneas (1635). Behalve de algemeen christelijke sfeer ademen beide tragedies de geest van de klassieke Stoa, een filosofische stroming die heftige emoties afwees en een evenwichtige houding propageerde. Juist voor de held van een tragedie was de Stoa een hele uitdaging.

De Groot kende de klassieke oudheid goed. Dat blijkt wel uit de literaire pennenstrijd die hij graag hield met andere geleerde auteurs. In deze zogenaamde aemulatio probeerden zij elkaar met mooie gedichten te overtreffen. Met onderstaand gedicht uit 1602 daagde De Groot zijn vriend en mede-geleerde Daniel Heinsius uit. Hij refereert aan de Griekse dichter Anacreon, die gedichten schreef over drank en vrouwen, en vraagt waarom Heinsius zijn tijd heeft verspild aan een tragedie. De Groot schrijft dat hij maar beter kon genieten van zijn geliefde Rossa en van de wijn! De eerste helft gaat zo:

Anacreonticum ad Heinsium

Medulla amoris, Heinsi,
et corculum Cytheres
robustiorque blandi
anacreontis aetas,
quid grande per theatrum
gravi strepis cothurno
arausiique caedem
scelusque Celitberum
mandas tragoedus aevi
sequentis ultioni?
Quid ista tam superba,
quid ista digna cantas
promissiore barba,
horrentibus capillis
supercilique fastu?
Iam pone, pone laurum,
et impedi capillos
semper virente mryto
Rosaque semper uda,
humore quem serenae
noctis reliquit aura,
incende corda, vates,
vini calentis haustu,
nardo caput perunge
lanuginisque florem.
Lanuginis tenellae,
quam Rossa semihulcis
lambitque alitque labris
dulcique amoris igni

Anacreon voor Heinsius

Merg van liefde, Heinsius,
hartelief van Venus,
oudere leeftijdsgenoot
van de tere Anacreon,
wat stamp je met laarzen
over het grote theater,
en laat je de moord op
Oranje, de Spaanse misdaad,
als tragedieschrijver over
aan wraak die ooit zal komen?
Wat zing je van zo grote dingen,
filosofenbaarden waardig
en ruige, wilde haren
en opgetrokken wenkbrauwen?
Weg, weg met die laurieren
en doe om al je haren
een krans van groene mirte
met altijd frisse rozen,
bedauwd met kleine druppels
van een heldere nacht.
Dichter, zet je hart in vuur
met een slok verwarmende wijn,
zalf je hoofd met lavendelgeur
en je mooie bakkebaarden,
je lieve bakkebaarden,
die Rossa vroeger streelde
en kuste met haar lippen
en aanstak met haar liefde.

Om zijn deel van de literaire wedstrijd kracht bij te zetten, schreef De Groot dit gedicht in de extra complexe anacreontische versmaat. In die klassieke versmaat volgen de lettergrepen in elke regel dit patroon: kort-lang-kort-lang-kort-lang-kort.

Of De Groot de pennenstrijd won? Zijn gedicht was in elk geval vriendschappelijk en vooral ook grappig bedoeld. Maar om het zo te kunnen schrijven én begrijpen was maar voor weinigen weggelegd. Je had er diepgaande kennis van de literatuur uit de oudheid en de zeventiende eeuw voor nodig. Dat maakt ze nu nog steeds uitdagend maar ook de moeite waard.

Martelaar

Na zijn dood bleef Hugo de Groot een beroemdheid. Hij inspireerde schrijvers en beeldend kunstenaars. Zo dichtte Petronella Moens in 1790 het epos Hugo de Groot, waarin ze pleitte voor zijn eerherstel. Ze presenteerde hem als een tweede Christus, die leed voor zijn geloofsboodschap: de verdraagzaamheid tussen alle christenen. Vandaag de dag is er vooral veel aandacht voor het juridische werk van De Groot, omdat het een basis heeft gelegd voor het volkenrecht en het zeerecht. Achteraf beschouwd is die basis misbruikt voor koloniale doeleinden. Sommigen zien er ook een tegenstelling in met zijn streven naar vrede.

Canonclip 16: Hugo de Groot

Hugo de Groots boek over het oorlogsrecht staat centraal.