Nederlandtsche Gedenck-clanck

A. Valerius, 1626

Wie kent het niet, het Wilhelmus? De woorden misschien niet, maar in elk geval de melodie. Maar dat is niet de melodie waarop het Wilhelmus rond 1570 werd geschreven. De melodie van vandaag komt uit het boek Nederlandtsche Gedenck-clanck van Adriaen Valerius, uit 1626. Die werd zo beroemd dat koningin Wilhelmina in 1932 besloot dat het voortaan de officiële melodie van het Nederlandse volkslied zou zijn.

Woede, wanhoop en overwinning

Liederen waren vroeger nog veel belangrijker dan nu. Je hoefde niet te kunnen lezen om ze mee te zingen, ze werden gemakkelijk onthouden en verspreid. Ze konden stemming en sfeer overdragen, verhalen vertellen, nieuws brengen en propaganda maken. De 76 liederen in de Nederlandtsche Gedenck-clanck (‘Klanken ter herinnering aan belangrijke Nederlandse gebeurtenissen’, 1626) van Adriaen Valerius deden dat allemaal. Ze waren geschreven op bekende melodieën en vertelden over de wisselende omstandigheden van woede, wanhoop en overwinningsroes in de vrijheidsoorlog die sinds 1568 tegen Spanje gevoerd werd. Ze maakten propaganda voor de Nederlandse, vooral de calvinistische, zaak.

Het boek werd samengesteld door Adriaen Valerius, een notaris uit het Zeeuwse Veere. Hij had al meegewerkt aan een Zeeuwse dichtbundel, Zeevsche Nagetgael (1623) en was lid van de plaatselijke rederijkerskamer De Witte Lelie en Blauwe Acolye, die ook wel Missus Scholieren genoemd werd. Valerius maakte met verslagen en verhalen over de oorlog een chronologisch overzicht en schreef de liederen als verbinding tussen prozastukken. Hij stierf in 1625, voordat hij zijn werk kon uitgeven; zijn zoon bezorgde het boek een jaar later. Dat was een vrij duur boek met een gevarieerde lay-out, afbeeldingen, prenten en muzieknotatie bij de liederen. Het was duidelijk bedoeld voor een publiek dat wel wat wilde betalen voor de geschiedenis van de Nederlanden en dat de Opstand bleef steunen. De Spanjaarden hadden na 1621 een paar keer laten zien dat ze nog sterk waren; een steuntje in de rug van de Oranje-aanhang was dus welkom. Je kon bijvoorbeeld moed putten uit verwijzingen naar het doorzettingsvermogen van de geuzen, die van het begin af aan de harde kern van het leger van Willem van Oranje hadden gevormd.

Het scheldwoord ‘geuzen’ (van het Franse gueux: bedelaars) was al in het begin van de oorlog een erenaam voor de Nederlanders geworden. De Spanjaarden mochten hen dan minderwaardig vinden, de geuzen verdedigden trots de eer en vrijheid van de Nederlanden. Velen van hen waren overgegaan tot het nieuwe geloof en verafschuwden alles wat katholiek was, zowel Spanjaarden als eigen landgenoten. De geuzen vormden geen gesloten groep. Het waren vrijbuiters uit alle lagen van de maatschappij: ongeregelde troepen die hard konden vechten en hun vrije bestaan niet wilden opgeven voor Spaanse dwang. Hun adellijke aanvoerders wilden zelf hun tactiek bepalen en accepteerden niet altijd het gezag van de officiële Nederlandse aanvoerder, Willem van Oranje. Juist deze vastberadenheid en onvoorspelbaarheid maakten hen zo gevaarlijk, bijvoorbeeld bij de onverwachte inname van Den Briel op 1 april 1572. De Spaanse legermaarschalk Alva leed daar een gevoelige nederlaag en er ontstond een felle strijd om het gebied rond Den Briel. In hun fanatisme vermoordden de geuzen toen bij Gorcum negentien katholieke geestelijken, ondanks Oranjes pleidooi voor respect voor eigen landgenoten. De oorlog was tenslotte onder andere begonnen om godsdienstvrijheid, niet om vestiging van het calvinisme als staatsgodsdienst.

Propaganda

De discipline onder de geuzen liet dus te wensen over, maar zonder hen was Oranje kansloos. Intussen moesten de geuzen wel de Spaanse bezetting verstouwen. Liederen waren een uitstekend middel om de stemming erin te houden. Het Wilhelmus is zo’n propagandamiddel voor Oranje en zo waren er nog veel meer liederen, tegen de Spanjaarden, tegen Alva en tegen katholieken in het algemeen. Ze werden mondeling verspreid maar ook gedrukt op losse bladen en in kleine, goedkope boekjes, die je gemakkelijk weg kon moffelen. Melodieën werden niet afgedrukt want die waren bekend. Dat was een wijdverbreid gebruik, dat onder de term contrafactuur wordt samengevat. Het eerste geuzenliedboekje moet ongeveer in 1574 gepubliceerd zijn. Tot 1687 verschenen zeker dertig uitgaven, met wisselende inhoud. In totaal werden er meer dan 250 geuzenliederen geschreven.

Tot 1600 ging de oorlog heftig heen en weer tussen hoop en vrees. Valerius volgt de ontwikkelingen op de voet. Als Willem van Oranje in 1584 vermoord wordt, lijkt alle hoop voor Nederland verloren.

Stort tranen uit, schreit luide
Stem: Engelse Fortuin
Stort tranen uit, schreit luide! Weent en treurt!
Och ’t dunkt mij dat mijn herte barst en scheurt!
O dag, o dag! O donker droeve dag!
Wat is er al gehuil en groot geklag!
 
Gelijk de Zon het licht is van den dag,
zo ook deez’ Prins ons licht te wezen plach,
die raad en daad hier bij ons is geweest
is nu ontzield, bij Gode leeft zijn geest.
 
Gij vrome d’wijl dat dit zo is geschied,
End’ dat ’t nu kan wezen anders niet:
vertrouwt op God, door ’s Prinsen spruiten haast
zal Spanjen nog verwerd staan en verbaasd.

In 1584 nam Oranjes zoon Maurits, nog maar zeventien jaar, het opperbevel op zich en hij zou de Nederlandse Republiek belangrijk sterker maken. De hoop groeide dat de Spaanse koning verslagen zou worden als God Oranje zou blijven steunen. Valerius is ervan overtuigd dat God de calvinistische Nederlanders zal helpen, mits zij Hem boven alles eren. Na de overwinningen van Maurits in 1597 schrijft Valerius het volgende danklied. Het binnenrijm in de eerste regels van de coupletten was een van Valerius’ geliefde poëtische technieken:

Stem: Hei, wilder dan wild
Wilt heden nu treden voor God den Here,
Hem boven al loven van herten zeer,
End’ maken groot zijns lieven namens ere,
die daar nu onzen vijand slaat ter neer.
 
Ter eren onz’ Heren, wilt al uw dagen,
dit wonder bijzonder gedenken toch.
Maakt u, o mens! voor God steeds wel te dragen,
doet ieder recht, en wacht u voor bedrog.
 
Bid, waket end’ maket dat g’ in bekoring
End’ ’t kwade met schade toch niet en valt.
Uw vroomheid brengt de vijand tot verstoring,
Al waar’ zijn rijk nog eens zo sterk bewalt.

Carnavalskraker

Met Gods steun kan het dappere, vrome Nederland het laffe, wrede Spanje aan. In de negentiende eeuw werd dat trotse zelfbewustzijn van hun voorouders aan de Nederlanders als voorbeeld voorgehouden, een aanmoediging om weer zo krachtig te worden. In Valerius’ Nederlandtsche Gedenck-clanck waren er genoeg voorbeelden van, zoals het spottende Merk toch hoe sterk (geschreven toen de Spanjaarden afdropen bij Bergen op Zoom in 1622, nu nog een carnavalskraker); het waarschuwende O Nederland, let op uw zaak en het godvruchtige Gelukkig is het land. Pas in de negentiende eeuw werd Valerius’ boek echt populair, vooral bij calvinistische Nederlanders.