Tondalus' visioen (Visio Tungdali)

auteur onbekend, 12e eeuw
Herzien door werkgroep Remco Sleiderink

De Ierse ridder Tondalus leefde een rijk en werelds leven. Hij vertrouwde volledig op zijn kracht en zijn geld en dacht maar liever niet te veel na over zijn zielenheil. Op een dag, toen hij de maaltijd gebruikte bij iemand die hem een paard schuldig was, viel hij voor dood neer. De priesters stonden al klaar om hem te begraven toen Tondalus na drie dagen zijn ogen weer opende. Hij was alleen maar schijndood geweest. Zijn ziel was van zijn lichaam gescheiden en door een engel door hel en hemel rondgeleid.

Een letterlijke lijdensweg

In de hel worden de mensen op passende wijze bestraft voor de zonden die ze op aarde hebben begaan. Ook Tondalus was niet zonder zonde, en dat zou hij tot zijn schande merken. Ooit was hij van plan een koe te stelen. Hoewel hij het dier aan zijn eigenaar teruggegeven had, wordt deze zonde hem toch aangerekend. Tondalus kan zijn straf niet ontlopen. Hij moet, met de koe die hij had willen stelen, over een brug lopen die twee mijl hoog is en slechts een handpalm breed. Bovendien is de brug bezet met scherpe spijkers die zijn voeten tot bloedens toe verwonden. Het is de straf die alle dieven moeten ondergaan. Tot overmaat van ramp komt er van de overzijde een ziel aangestrompeld met grote bossen graan op zijn rug - gestolen goed natuurlijk. Diep onder hen in de vallei horen ze het geloei van hongerige beesten en zien ze de opengesperde bekken die hen willen verscheuren. Terwijl Tondalus en de man met het graan op zijn rug hun zonden bewenen, zijn ze elkaar ineens op onverklaarbare wijze gepasseerd. Tondalus zet zijn weg voort en komt met kapotte voeten aan de overkant.

De smalle brug met spijkers is niet de eerste en evenmin de laatste pijn die Tondalus moet lijden, maar uiteindelijk bereikt hij samen met zijn begeleider de bodem van de hel. Vandaaruit begint langzaam de opgang naar de hemel, een sprookjesachtige wereld waar alleen maar gelukkige zielen zijn. Alles is gemaakt van goud en edelstenen. De negen engelenkoren juichen voor God. Nadat hij dit heeft mogen aanschouwen, keert Tondalus terug naar zijn lichaam. Hij zal voortaan een beter leven leiden en anderen bekeren en oproepen niet meer te zondigen.

Tondalus steekt de smalle spijkerbrug over en stuit op een ‘tegenligger’

Ende doe dese ziele begonden hoeren wech an te gaen, soe stont die koe ende wolde mit hoer niet over gaen. Wat maecken wijt lanck? Als die ziel stont, zoe viel die koe, ende als die koe stont, zoe viel die ziel. Ende aldus wederkeert soe vielen zij nu ende nu stonden sij beide op, totdat sij quamen totten myddel vander brugge. Ende doe sij daer quamen, soe sagen sij hem te ghemoet comen den ghenen die de garven droech. [...] Ende die ziele die daer quam mitten garven bat deser zielen dat sij hoer die brugge niet en becommerden ende weder keerde. Ende sij bat al dat sij bidden mochte dat sij hoer den wech niet en bename, dien sij een dele mit soe groten arbeide voldaen hadde. Nochtant en mochte hoere gheen weder keeren noch om sien. Ende aldus stonden sij in droefheiden. Ende staende beblode sij die brugge mit hoeren bloede.

Toen de ziel aan haar weg wilde beginnen, bleef de koe echter staan en wilde niet met haar mee overgaan. Waarom zouden we het lang maken? Als de ziel stond, dan viel de koe, en als de koe stond, dan viel de ziel. Soms ook vielen ze tegelijk om en dan weer stonden ze allebei op, todat ze het midden van de brug bereikten. Daar aangekomen zagen ze de met graanschoven beladen ziel naderen. De ziel met het graan vroeg Tondalus' ziel om zich over die brug verder niet druk te maken en terug te gaan. Maar die smeekte de ander uit alle macht om de weg niet te versperren waarvan hij nu een stuk met zoveel moeite had afgelegd. Geen van beiden wilde echter omkeren of omkijken. Zo stonden ze daar in wanhoop, de brug besmeurend met hun bloed.

Magisch en Keltisch

Het visioen van Tondalus is oorspronkelijk een Latijnse tekst, geschreven door broeder Marcus, een monnik die in Beieren leefde, maar uit Ierland afkomstig was. De invloed van zijn moederland is duidelijk merkbaar in het visioen dat hij schreef. In de Keltische cultuur, waartoe de Ierse behoort, vertelden de mensen elkaar graag verhalen over het wonderbaarlijke en het bovennatuurlijke. Denk maar aan de merkwaardige avonturen die de Ierse monnik Brandaan op zee allemaal meemaakte. Ook Keltisch van oorsprong zijn de verhalen over koning Arthur en zijn tafelronde, waarin magische zwaarden, toverfeeën, onbetrouwbare dwergen en geheimzinnige eilanden voorkomen. Er is nog een middeleeuws verhaal dat vrij sterk op Tondalus' visioen lijkt: Sint Patricius' vagevuur. Ook dit verhaal speelt zich af in Ierland. Nu is het de ridder Owein die door duivels wordt meegesleurd naar de hel en daar de verschrikkelijke gevolgen van zijn zondig leven moet ondervinden.

Keltische verhalen waren heel populair in de middeleeuwen - zoals ze dat eigenlijk nog steeds zijn. Toen al werden overal in Europa vertalingen van Tondalus' visioen gemaakt, niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Duits, het Frans, het Spaans, het Engels, het Deens, het Zweeds, het IJslands en natuurlijk ook het Iers. Bovendien was het werk een voorloper en inspiratiebron voor Dante Alighieri en diens Divina commedia uit de vroege veertiende eeuw. In dat werk krijgt ook Dante een rondleiding door de hel, het vagevuur en de hemel.